Carol Bamps
5/5
Parochiekerk gewijd aan de heilige Pancratius, voor deze streek een vrij ongewone patroonheilige, verwijzende naar de link van Kraainem met Gent (zie gemeente-inleiding), waar deze heilige populair was. Beschermd als monument sinds 25/03/1938. Longitudinale kerk, centraal in de dorpskern gelegen en omringd door een deels ommuurd met gras begroeid kerkhof met enkele bewaarde grafstenen (oudste 1902). Gelegen op een verhevenheid in het terrein. Ten zuiden de hoofdingang, twee hekpijlers bekroond met een hardstenen Lodewijk XV-vaas behangen met guirlandes. Het hek, weergegeven op een tekening van 1831, is niet bewaard (tekening door P. Vitzthumb, 21 juni 1831, uit Vues de Bruxelles et environs, deel I, pl. 90). Ten zuidoosten is het kerkhof toegankelijk via een kleine hardstenen trap, waarvan de treden zijn gemaakt met een hergebruikte grafsteen.
Historiek
Reeds in de 9de eeuw kwam de parochie tot stand, en ongetwijfeld hoorde hier ook een bedehuis bij, gelegen binnen de Villa met versterking en woonhuizen. In het Cartularium van de Sint-Baafsabdij in Gent wordt Kraainem namelijk reeds in 1003 vermeld als "Crainham Villam cum Ecclesia (kerk) et mansis XXX". Toen was Kraainem echter al niet meer in het bezit van de abdij, het ging namelijk verloren aan de Graven van Vlaanderen in de loop van de 10de eeuw. De Spaanse Furie (1575-1581) had een gedeeltelijke vernietiging van de kerk als gevolg, de herstellingen duurden van 1609 tot 1661. In deze periode werd ook de huidige pastorie gebouwd (1652, Pastoorkesweg 1). In 1673 werd de kerk echter opnieuw geplunderd, ditmaal door Franse troepen, en opnieuw tijdens de Spaanse Successieoorlogen in 1711. Toen werden de parochiale registers ook verbrand, en de relikwieën van de heilige Pancratius uitgestrooid.
In 1770 werd de kerk grondig verbouwd onder leiding van architect Egide Culp, die ook de kerk van Wezembeek in 1742 verbouwde. De huidige toestand van de kerk komt grosso modo overeen met deze verbouwing. De tekening door P. Vitzthumb, van 21 juni 1831, toont de kerk inderdaad in grotendeels dezelfde toestand als vandaag. Enkel de vensters van het schip waren brede vensters onder een strekse boog, in plaats van de huidige gekoppelde rondboogvensters.
In 1896 werd er een restauratievoorstel uitgewerkt door A. Verhelle. Van het erg ingrijpende restauratievoorstel werd enkel de herstelling van de koorvensters uitgevoerd. Op de plannen "état actuel" is te zien dat de koorvensters in 1896 geen maaswerk meer hadden, en deels dichtgemetseld waren. Het lessenaarsdak van de sacristie sloot aan op het dak van het koor, zodat het venster boven de sacristie aan het zicht onttrokken was. Voorts had de bergruimte een rechthoekige plattegrond in tegenstelling tot een vierkante nu, en was het gelijkvloers van de toren in tweeën gedeeld door een diagonale binnenwand. De lichtgleuven waren gedicht, deze werden in 1928 weer opengemaakt. De doopkapel was nog niet aanwezig.
Tussen 1900 en 1906 kregen de koorvensters hun huidig uitzicht door het opnieuw plaatsen van maaswerk, deels het ontwerp van Verhellen volgend. Ook de vensters van het schip werden door de huidige neoromaanse exemplaren vervangen, deze laatste niet conform het ontwerp van Verhellen.
In de jaren 1955-1956 werden onder leiding van A. Demey de dakbedekking vernieuwd, de middenvloer vernieuwd
Het door het toenmalige Instituut voor het Archeologisch Patrimonium (I.A.P.) uitgevoerde archeologisch onderzoek onder leiding van S. Van Bellingen (januari 1997) pleit tegen een interpretatie als donjon. De erg diepe funderingen en de dikte van de muren kunnen in verband gebracht worden met de locatie op de flank van het heuvellichaam. Bovendien was de doorgang tussen schip en kerk reeds van bij het begin zo geconcipieerd. De datering van de toren is onduidelijk, maar wordt op basis van het beperkte onderzoek geplaatst rond het midden van de 12de eeuw. Het oorspronkelijke vloerniveau (aangestampte aarde) van de toren bevond zich volgens Van Bellingen 0.55 meter onder het huidige.